Het scheppingsverhaal
Op de eerste dag scheidde God het licht en de duisternis, het licht noemde God de dag en de duisternis noemde God de nacht.
Op de tweede dag schiep God het hemelgewelf, het deel van de atmosfeer of de ruimte dat te zien op aarde, dat de watermassa onder het gewelf scheidde van het water erboven.
Op de derde dag liet God het water samenvloeien, het droge noemde God aarde en het samengevloeide water noemde God zee. Ook liet God zaadgevormde planten en bomen groeien.
Op de vierde dag schiep God de lichten aan het hemelgewelf, de zand, de maan en de sterren die voor de markering van dagen, seizoenen en jaren zorgden. De zon (het grote licht) om de dag te heersen en de maan (het kleine licht) om de nacht te heersen.
Op de vijfde dag schiep God de waterdieren en in de lucht liet God vogels vliegen.
Op de zesde dag schiep god de landdieren, het vee, wilde dieren en kruipende dieren. Vervolgens schiep God de mens, waarbij God zei: 'Wees vruchtbaar en word talrijk'. Op het einde van deze dag keek God op zich heen en zag dat alles goed was.
Op de zevende dag was Gods schepping voltooid, en rustte God. Die dag noemde God heilig.
